4i
bangelijk en benard, is de revolutionaire geest, door׳ peperd van venijn en gif, in hem geslonken, te voet gevallen; is zijn adem, zwart van haat en verachting, zijn adem gloeiend als vuur, gebroken en verzwakt. Maar wacht dan een pooze, en gauw zult ge hem weer vóór u zien, als een heerlijk kind, zoo vreemd-naïef, zoo overvol liefde, zoo gul en joviaal, dat al hard geschil om zijn verfijnde geslepenheid wegvalt tusschen u en hem. — Hij is sans-culot met de vernuftigheden, fijn-kantig en scherp, van de scholastieken; oproerkraaier met 't Maria-medaillon op zijn naakte hart gedrukt; verkwister en vrek; lente-ziel, bebloesemde geest, ge-dachten-ontluiker en winter-ziel, met den helschen storm der ontevredenen in zich, levend onder hagel en sneeuw, tusschen spook-nachtelijke rukwinden. Zijn humor is soms verstijfde vroolijkheid en rheumatische luim, omslachtig, onplooibaar, sluikerig en plomp van gang. Veel feller en bijtender is zijn ironische karakteriseerings-drift. Dan hijgt zijn zwarte adem weer uit. Schimp is hem een schoonheidswapen. Hij schimpt in een soort verheven bezetenheid. Ge let niet meer op den beschimpte, maar op den schimp. Als een prachtige, stouthartige schelm raast hij en scheldt in 't rond. Hij bezit een scheld-gestarnt. Zoohaast wij hem hooren losbreken, beziet ge de smeding der schimptermen, als een werk van cyclopen, gedrild in Vulcanus' onderaardschen dienst.