34
zeldzaamst en het liefst. — Dan zijn de hartstochten en de roes een zoeten dood gestorven. —
Van Deyssel is fresco-schilder en penseeier van gebrand glas. Hij werkt bijna altijd met doorschenen verwen en met den levenden gloed der dingen. De kleuren vallen op zijn handen als bezielde wezens. Soms schreef hij heele brokken proza in goudrood-doorgloeide atmospheer. Het purper der gothieken ziedt vooral rond in zijn werk. Ook is hij een groot, vreemd peinzer, een gansch eigenzinnig wijsgeer, die in de verzinking van het geestelijke een vreemdsoortig spel speelt met het verhevene. —׳ Soms is hij als een wever in zon; flitst er goud om zijn werk-klos, en glinsteren de kleurige draden als herfst-webben. En soms is plots al het licht om dien goudwever uitgedoofd, gaat hij als een versomberde droomer de kerk in, op uren dat de zachtste fluistering van menschen-stemmen zelfs niet meer te hooren is. Dan, voor een altaar uit schaduwen saamgetast, knielt hij neer en speelt een vreemde melodie op een nooit gezien, geheimvol instrument. — Daar geeft hij zich sidderend óver aan zijn diepste ontroeringen. — Het is een soort bewustloos bidden, een emanatie, een uitstrooming naar het allerhoogste. — Daar is nu zijn katholieke, naar onder gestoken vroomheid van leven, die uit de diepte van zijn woord ontstijgt, en óók ontsteeg toen hij zelfs