19
Van Looy is zelf volksman, volksziel, wien echter door zijn groot kunstenaars-schap, en de zuiverheid van zijn werk, het zoete gepijp der volkspopulariteit nü nog ontgaat. — Hij schept van de volksziel uit, toch zoo gansch anders dan men meent dat noodig heet voor vlakke en gemakkelijke verstaanbaarheid, omdat Van Looy een heerlijke aristocraat der expressie is, en niets toegeeft aan populaire begrijpelijkheid. Komt een groot wiskuntenaar tot de volksbevatting met populaire vraagstukjes? Komt een groot schilder tot haar met bevattelijkheidjes van kleur, licht en voorstelling ? Laat het volk tot hèm gaan in zijn schoonheids-ontroeringen, en het zal de ziel der dingen hooren zingen, ... soms wondermooi. Het ge-ruisch van wind door zomerboornen, 't zingen van woud en water, ge hoort het alles in Van Looy's taal. Als een fijn smeedsel van gouden woordjes, schakelt hij zijn
zinnen bijeen; — dan weer zoelt er rond, de geur van
f
een versch vogelnestje. Soms is er brokkelig, knoestig en rotspuntig gelijn. De massa is verzot op den alge-meenen, en luidruchtig naar buiten tredenden paradegang der woorden. In Van Looy is er niets dat aan dit uitwendige meedoet. Hij eischt! Wilt ge hem volgen, concentreer alles in u. Hij verlangt verdieping van al uw gevoelens en gedachten, aanscherping van al uw zintuigen. —
In ״Proza" al dadelijk, voor het phantoom-schoone