99
doorgewerkt iedere kleurnuance der bloemen en potjes, verstilde fleurigheid. De technische knapheid, de zuiverheid van kleurwerkingen voelen tégen elkaar in, is zoo gaaf. — Hier doet het nuanceerings-sentiment alles; het is een instrumenteeren van kleurtjes. Is er één roodje, één geeltje uit, dan is er onrust en valsche werking in heel de omgeving. Het lichtende geel overgeschoven naar duistere, bijna roode violettigheid, het vurige groen door fijne vermenging van dekkende okertjes, naar gelige kwijning van licht, en dat, door al nieuwe menging, overgedragen naar de schaduwpartij, licht in het donker, doorschijnendheid in het uitgedoofde. Prachtig dat nalichten der kleuren in het donkerende deel, die bruin-roode, geel uit-gegloeide bleekjes, in een smeltend loslaten van den vurigen zon-toon, doorgevoerd tot op het uiterste contourtje. — Alles in mineur, jubel-groen in mineur-groen, de vlam van het lichtslurpende chromaat, in mineur-geelgroenig goud, het rood getemperd in de donkering van bruin-duister, en toch nergens droogheid in de schaduw-kleur of zanderige bezinking van den grondtoon.
VI.
Spoor heeft ook een fijn begrip van en gevoel voor kleur-distantie. De conjectuur van zijn, in de ruimte nage-