79
hij schrok van zijn eigen hartstocht en de bloedgolf die naar zijn kop spoot.
Dan, neerslachtig en droef weer, pruilde Corry dat zij hier naar toe, een heele rij weeskindertjes was tegengekomen in de schaduw, aan haar linkerkant.
— Afgezantjes van de smart, meid!... zei Manus weer dapper, hoonend.
Plots verveeld, alles in ruwen toon bespottend uit zijn omgeving en de needrige dingen van zijn krotje, begon Corry ineen haar vreeselijke liedjes te neuriën:
Ik wil u hier 'n vrouw besinge Wier naam bij vele was bekend, Se liet sich in mit vuile dinge ...
Manus schrok. Sakkerloot, Joden Jet was dood en moest nou maar dood blijven. Toch neuriede hij alles mee en hij vloekte er nijdig tegenin. Want Corry zong het zóó schamper, zoo zielekervend-koud, nog weer heel anders dan het wrang-ironische van hemzelf. Onder haar wreed-kil zingen, voelde hij zijn hart als een woestenij van eenzaamheid; doch de deern zong door, snerpender een nieuw liedje:
Haar lichaam is vaak schoon gebouwd, Een vurig oog, maar 't hart is koud
Als marmer. Alleen 't geld van haar meneer Dat maakt haar soms 'n enkel keer Iets warmer.
Onder het stem-sleeperig neuriën zag Manus haar weer zoo duivelsch en sarrend en zoo venijnig worden, dat hij er opnieuw van ontstelde. Zij gooide zich achterover op een lagen luierstoel, in een roekelooze houding en zij deed alsof zij een kristallen roemer met haar pink betinkelde.
En dan inéén weer was zij onbesnoeid-Jordaansch als vier jaar terug. Zij parodieerde nu haar eigen vroegere onbeschaafdheid en met Willemstraatsch óveraccent zong zij plat en tartend: