67
hun verweekelijkte heerenmode-maniertjes, hun pommaderig-geplakte kuifjes, haar hooghartig, als verkoopster en mindere toch, vleiend-lomp het hof wilden maken. Zij babbelde met hem over de brutaal-lenige lift-piccolootjes, die haar door kwajongens-flirt wilden doen struikelen. Zij vertelde van de lijzige en geniepige, zinnelijke gemeenheden van den getrouwden, kaalkoppigen chef-etaleur, die in alle verborgen hoekjes haar stiekeme koesteringen en streelingen afpersen wilde en waande haar te begoochelen met zijn poenige sokken, slobkousen en zilveren cigarettenkoker. Zij praatte over haar eigen onverschillig-lichtzinnige flirt met de chefs van mantel- en bontafdeelingen, die zij met spothoon en onder tartend neuriën van een cabaret-liedje, zich liet scheel-schelden op haar grilligheid en onbetrouwbaarheid in afspraakjes, terwijl zij tegenover hun opdringerige familiaar-doenerij toch genaakloos-hoog en fier op een afstand bleef. Corry ״poekelde" ongegeneerd over alles met Manus, over haar kapsel en toilet, omdat hij zooveel „sjoege" had van dameskleeren, uit de leerschool van Joden Jet. Zij kletste met hem over klinken en drinken, doch over één ding zweeg zij dreigend, schuw, ontzet en terneergeslagen,... over Mooie Karei.
Dat verontrustte Manus hevig. Wat was hij, kromgedraaid gedrocht, met zijn opgebolde borst en zijn wanstaltig hoofd, nu naast dien koenen vrouwenverleider, naast dien lenigen, stouten knokker met zijn helle oogen, waaruit het liefdesvuur en de hartstocht wegspatten? Die met zijn glimlachen, zijn zang en zijn harmonica, met zijn knuisten en zijn schelle avonturen, telkens den heelen Jordaan in rep en roer bracht? Wat kon hij, Manus, hier tegenover uitrichten met zijn stiekeme, bedaarde en trage peinzen? Mooie Karei had misschien datzelfde diep-gemeene, dat koele en die berekenende verleidingskracht als Corry, en dat rasterwerk van ironie om, en die schermutselende vernufts-vlugheid in zijn wezen. Maar óók, in zijn jalouzie, een felle vrouwenverachting. Wat was Manus naast Karei, die geen huivervrees kende voor het flikkerend mes noch voor de
Sjoege: verstand.