66
bedaardheid behield hij tegenover allen, behalve tegenover dit niesse van het vrouwelijk geslacht, van wie hij wenschte dat zij zijn doopsgetuige had kunnen zijn.
II
Zijne Excellentie Raadsheer Bad-Aap. — De doffer Manus en de valk Mooie Karei.
Corry was eerste verkoopster geworden in een groote modezaak en telkens kwam zij om beuzelarijen van allerlei aard, bij Manus Peet kwansuis om raad en hulp. Dan keek zij hem heel lang en loom-oogenstreelend aan. Hij kon zich dan alléén uit zijn zonderlinge schaamte, kleineerende bedeesdheid en verlegenheid loswerken door zijn linkerlampje zoo hevig dicht te knijpen dat het hem één pijnlijke knelling werd.
Inmiddels vervloekte hij het ellendig-inkennige van zijn timide en onbeholpen-schuwe natuur, het treuzelende en druilende verlies-van-persoonlijkheid onder haar dubbelzinni-gen, verwarrenden blik. Corry deed alsof zij niets merkte. Zij sprak maar, vertelde, spotte en lachte maar. Tusschen al het prikkelende en tintelende van haar bewegen en zeggen snoof Manus verborgen geur van theeroosjes op. Telkens, onder het radde ratelen, lichtte Corry éven, canaljeus de rokken op en gingen de fijne vingers van de fijne handen zacht, vliegensvlug langs de rillerige kuiten. En toch,... weer, weer moest hij het zichzelf zeggen Manus, was haar ruwe, ontwrichtende en wreede schaamteloosheid van vroeger verminderd en ook haar koele, afstootende trots getemperd. Over alles keuvelde zij gretig verschalkend, lacherig en onbepaalbaar van stemming en in tegenstreverige weerspannigheid, niet vast te klemmen tusschen haar eigen rustelooze woorden. Zij snaterde knusjes met hem over de poenig-opgedirkte, miezerige en zottebollig-verwaten chefjes van haar zaak, die met