2
nog 'n kitnmelfokse schrabbertje over de breeje duim?
Mie Minnende Hart sloeg onder een wulpsch dansgebaar, haar rokken schaamteloos op, heel hoog. Zij was een slanke, goudgepruikte, overvroolijke vaargezellen-meid. Haar kleine sluwe oogen glommen schel als porcelein-blauwe kraaltjes. Mie Minnende Hart liep op bontgeblomde pantoffels en zwierig veegde zij telkens met den fluweelen onderrand van haar weerglansigen rok, haar jokkend-guitige mondje en gekuild kinnetje af, of zij peuterde zenuwachtig aan het roode slot met roode kralen om haar koud-blanken hals; of zij speelde met de lange , slingerende amandelbellen aan haar rozig-blanke en fijn-ingeplooide oortjes. Een en al sprankelende bewegelijkheid was zij, Mie Minnende Hart, en haar oolijk rondwangig, zee-frisch gezichtje leek de gekuischte onschuld zelve. Tusschen Manus en Jan op het trapje, bleef zij schalks wiegelend staan en stoeisch dreef zij óp:
— Nou, nobel gajes van de Jerdaan ... kim,... ikke set 'r 'n kloeke keel... maar singe jullie nou allemaal: leefe Wille-mientje! Gehaaid haur! Jullie binne allemaal hallefe broers nie? ... Leefe Willemientje!
— Ik set 'n heitje tege de meid,... gierde de Kanelap, die met peren en druiven stond op de Lindegracht.
— En jij geeft altoos de volle prik, aflaatkramer,... schaterde Mie Minnende Hart terug ... Maar ik sie 't wel,... Jan heit tebak van de Bult... nie Jan? ... Nie Schorre Gijs?
Schorre Gijs brulde, en Mie haakte Gouwenaar weer aan:
— Op hede, metrausie, klim je bij mijn in de Oranjebaum, ter eere Willemientje... die heit op hede de veertig vol!
— Geef die doerak 'n veeg over d'r klapbes,... barstte Nakende Wurm achter zijn halfdeurtje los, met een kazer-nestem.
De Hanelap joolde weer obstinaat mee met Piet Oogedicht en H'alfgat.
Kimmelfokse schrabbertje: drie gouden tientjes. — Kim : ^oed, — Heitje: kwartje. — Tabak hebben: genoeg van iets hebben.