24
Gouwenaar, in jool, cancaneerde nu stuiperig op het trapje, dat het kraakte en knerpte.
— Hier bifakeer ik m' eige ... hier enter ik tege 't want op! Hier peleton, hier sta je Manus, mit al je fisemente,... bens! Mit haak, puntstok en ankerketting hou ik je tege. Wa jij, Piet Oogedicht? ... Wa jij?
En in jammerrauwe schorheid zong Jan Gouwenaar:
Kom je op de staukplaas Daar is 't soo heet, Staat 'r 'n staukertje, Nat van 't sweet. 'n Tremmer in de bunker, Gelijk Swarte Piet, As se moeder 'm sag, Herkende s'm niet.
Manus verlangde naar het Jaagpad, en toch kon hij den luid-ruchtigen jongen zeerob, die nu al maanden werkeloos en dronken rondzwabberde in den Jordaan, prooi van wrange, lage grappen, hebzucht en baldadige plagerij, niet met scherpe woorden terughekelen. Hij wist alles van Jan's rondborstige uitflapperijen en zijn beangstigend verdriet, nu hij zijn vriend weinig sprak. Manus wist ook van zijn dolle wanhoopsliefde voor Corry Scheendert, zijn verslingering op de mooie meid en zijn zinneloozen zuip na iedere koelhartige terugsmakking.
— Nee Bad-Aap,... joelde Jan voort,... ikke ken d'r me ooi en me lam ... enne nou heb ik kepleet de heele aardkloot omgevare hee? ... maar soo'n slootkikker as jij sag ik nooit-nie!
Mie Minnende Hart, uit een stikdonker Eglantierstraat-gangetje toeschietend, zwaaide met een oranje muts alsof een vlam haar hand omkronkelde en kirde, de stem trillend van valsche lichtekooien-vleierij, naar Gouwenaar op het kreunende trapje:
— Héé, jofel metrausie ... Hannes Draaibord ... hei je