10
— Effe halt, sitmeubel!
— Jij bint siek ... minnesiek. Seg ik te veul? ... Sting je teméé te langst te trampele op 't bruggetje op de Seedijk,-mit Moeke Eitjeleit? Se komp tug nooit weerom, die bleddy bens! Seg ik te veul? ... Welneenet!
— A-jij... a-jij de vijftig haalt, Jan Hokkebaas,... spotte achter het groene logementdeurtje Arie Poppetje, den mond misvormend opgetrokken naar de groezelig-behaarde en don-ker-wijde neusgaten,... dan hale me je in mit 'n tjalk ... op 'n stijfe bries ... de heule ekepaasje ... mit mesiek van de Koninklikke Merine.
Meiden, wijven en kerels schreeuwden rauw en wild dooreen naar Jan Gouwenaar:
— Héé Spaansche flaut... je seiltjes rammele.
— Waterlansier!
— Stortkar ... sjappie!... schold Jan Potetc, de groente-venter ... Je bint te nauw fan gewete.
— En jij sit mit vijf vingers in de benauwigheid,... schimpte Zwarte Aagie terug naar Potete.
— Suffe vos, ... kreet Mie van 't Apie, en Juweelen Bet loeide mee.
— Sla 'm 'n pest, ... joeg in vechtdrang Teun Bloothoofd op.
Hup Cato, de wolkmollige vrouw van een loodgietersknecht,
gooide in razende schreeuwpret, door traagpratenden Half-gat en den geraamte-mageren Weegschaal geholpen, hoog van een stoep af, Gouwenaar vooze koolstronken naar zijn schuine kleppet.
— Die sloep is bofe-winds,... lachte Jan, zijn ״gassie" weer oppoetsend met een beefknuist... Tüg gemeen ... die vecht 'r uit 't kraaienest... Tüg sa 'k nie deise!
— Janmaat... Janmaat!... gilde Jan Blommetje,... hei je de hondewacht in de Tuinstraat?
— Mesjokke!... gilde Antje van Dirk Zout-op-de-Lip, terwijl zij vluchtig haar voorhoofd betikte,... hij bikt 'r uit 't korfie sonder sorregie!
Deise: zwijgen. — Gassie: petje.