62
zoetst' aanhank'lijkheid. — Nu sta ik weer gebroken en machteloos tot eene daad. — Nu knaagt de schaamte aan mijn hart...
Michal.
0 vorst,... zóó klinkt de stem van mijnen vader!
saul [droef-hartstochtelijk.)
Berouw heb ik Michal. Ik huiver voor eigen kranken wrok, zooals ik huiver van een beet der dorstslang. Maar telkens sla ik om. Ik heb hem lief,... uw David ... dat voel ik aan mijn wrok. En dat mijn haat is liefde, mijn liefde haat! — Ze zijn één schepsel met tweeërlei gedaant', omvloeid van goudglans d'een, of duister als het nacht'lijk water d'ander. — O héét begeer ik zijn vernietiging! En zoo hij viel... 'k zou schreien
tot mijn ouderdom. — (pauze.) Roep hem weer hier!... Laat Jonathan hem zeggen, dat ik geen haar meer
van zijn hoofd zal krenken. —
Michal.
Mijn goede vader!...
Michal valt in zijn armen en vertrekt dan. Saul, in een soort van spijtige bezinning, uit zijn opgewondenheid en droefnis los, wil zijne dochter weer achternagaan. Weer aarzelt hij, en valt ten slotte, óp en machteloos van argwaan en smart, stil-kreunend op een stoel neer.
Doek.