Michal.
Zóó is mijn David nietl Maar zoo 't waar zü dat hij méér vrouwen mint dan één,... de Wet schenkt u dit recht. — Ik toch, ik heb hem lief, o eindeloos zoet! Hij leerd' mij alles zien, verwoesting en geluk. — Door hém begreep 'k eerst God in héél Zijn Almacht. — Als David's harpe zong, ik trilde méé, als lévend-uitgesponnen snaar. Want David vorst, is vroom van hart en toch zoo vurig man. — Ook albemind, omdat zijn Gods-vertrouwen onschendbaar is en écht! — Saul ontroert sterk onder Michal's spreken. Hij wenkt de knechten te vertrekken. —
Michal (in sobere, innerlijke verrukking.) Zooals de cherubi's in 't sidd'rend draad geweven zijn op voorhang van getuig'nis-tent, door fijnste stoffe heen, zóó is hij opgenomen in mijn liefde, mijn heele wezen om en door. — O vader, vorst, zal nu uw dochter, uw éigen kind, het moeten zeggen, wat liefde is voor haren man, dien zij bemint? Als hij er is, dan lééft de lucht, de aarde, het heelal. Hij vult de ruimte met zijn minnaars-aam. —: In zijn nabijheid, de gift'ge adder durf ik grijpen, veracht ik al gevaar! Hij is mijn kamper, de dapperste
der dapperen! — (pauze.) U vader, weet, hoe toch in Israël de vrouw in huis zich vrijelijk beweegt. Hoe alle wortels onzer vreugd van woon tot woon bijéénen kronk'len. — Met ongedekt gelaat, tot vriend en vreemdeling wij kouten. — Zoo gaf mij