ploegstaal aangescherpt, als God d'onrust van uw hart heeft afgelicht.
Slaap wel! —
David omhelst Jonathan innig. Ook groet Jonathan Michal teeder. —
TWEEDE TOONEEL.
David (die weer peinzend is gaan zitten, tot Michal.)
De teederste aller zielen,
uw broeder Jonathan. — Het dood'lijkst wapen weert hy van mijn borst.. . den valen laster. — Zóó lief te hebben, is begenadiging! Mijn Michal, wat zoet geluk, in eigen huis te zijn, voor mij, geduriglijke zwerver
in grot, spelonk, woestijn. Er klonk vanavond vreugd! Ik hoorde cithers tokk'len; de tiensnaar'ge nebél, wat zachte zangen zuchten. — Hoe vloeide rood de wijn! De knapen zongen, de meiskes dansten;
zelfs neuriede de bijzit mee. — Men at gemest gevogelte, men dronk, men loste raadsels op. 'k Zag vele edelsteenen blinken, karbonkelen en donk're amulet', in fijnen snoer om blanken vrouwenhals geregen. — 'k Eook geuren, zoete specerij; 'k zag stoffen glinsteren bij gouden schijn, als gele en blauwe borst van vogels. En ik... ik was nog nimmer zóó bedroefd, bij zulk een vroolijkheid. Alsóf de baard mij afgeschoren werd,
zoo voelde 'k mij rampzalig! Ik hoorde wel hoe allen zich vermaakten.