lend'nen afgescheurd, de vogels werpen zou tot malsche spijs. Hij hief zijn zwaard..
Vele stemmen.
O gruwelijk!
Erbarming I
David.
en 't lemmer blonk in 't avondrood als bliksemschicht. Met éénen slag zou hij den kop mij klieven van den romp. Ik naderde nóg meer en riep hem onverschrokken toe, dat hij, met zwaard en schild en speer, door mij gedood zou worden, omdat God's kracht en zekerheid mijn arm bestuurden. Hü kwam te pronk met héél zijn brallende gedrocht'lijkheid, de onbesnedene, vol waan, het brein door Baal en Moloch gansch verduisterd. Ik schreed naar voor, onoog'lijk en schraal, van schild en wapenen haast onbedekt... maar mét den Heere ónverwinbaar! — Toen snel schoof ik in slingerlus den vlijm-gesneden steen, en zwaaide, d'eind' bijééngeknoopt, opwaarts mijn hoofd met heev'ge kracht... en tróf. — Terwijl zijn keel nog raasde en gift'ge woorden ópeengestapeld tot toom, starden in laatsten ademhaal, de steen juist boorde door zjjn helm en slaap, — Hü wentelde met wilde pijnkreet om zijne eig'ne logheid henen. — Zoo daad'lijk sprong ik bij en rukte zijn óvergruw'lijk zwaard de dood-gestuipte handen uit en kliefde G-oliath's hoofd
van d'onmenschelijken romp. Aan beide kant der berge' ontsteeg geraas, 't Volk Israël's sloeg aan het juub'len gehéél één man. Bazuin-geschal ontjoelde