33
ik vastte lang en offerde, 'k maakte kleiner mij dan 't kleinst-geschapene voor mijnen Heer. —
Saul.
Wijs spreekt mijn David ...
Nu speel! —
NEGENDE TOONEEL.
Een knecht brengt David's harp.
SAUL (tot Jonathan, zijn gade en zijn dochters,)
Vertrekt gij alle!
Ik wil alleen zijn met mijn zanger. Allen af. David stemt zacht zijn luit.
SAUL (grijpt zijn speer en mijmert afgewend van David, voor zich heen.) Als 'k hem nu spiesde tegen d'aard, de flemend-zoete tong! ?
TIENDE TOONEEL.
David komt weer op, gaat naar zijn harp, speelt een zangerige Oostersche melodie. Saul luistert met al ontroerder en zacht-geluk-kiger gelaat. Hij laat langzaam de speer los.
SAUL (plots het spel onderbrekend.)
Ik hoor gerucht... Zijn er menschen in 't dal? Waar is de wacht? 'k Wil niémand zien!
David stapt diep het dal in, uit het gezicht.
SAUL (geroerd.) Getemd heeft hij mijn ziel en alle booze drift. Nu kan ik hem niet dooden! Mijn weenend hart is niets dan liefde.
David komt vlug op, buigt diep voor Saul.