23
Ahinoham.
Edele koning,
nw David, ontbiedt hem toch.
Herab.
0 vader,
hij bant ons hartgekwel.
Saul (opstaand en tot allen woest uitvallend.)
Neen I.... neen!.... Hij blijve I Z^jn klanken-gestreel is gif voor mijn ziel als een vleiende tong. —
Hij pijnt mij het meest I (met wonderlijk-beangste stem.) Hij temt en hij roert mij zoo vreemd, dat d'angsten eerst schuw verdwijnen. Maar dan, als hij zwijgt,
zijn harpe trilt n&, en zijn lied is gestorven, dan, met woedende kracht, keeren zij weer, al weer. (pauze.) De roover van mijn slaap is hij!
Jonathan.
Mijn vader, hoe wrang beziet gij hèm, in de branding uwer drift.
michal (droevig.)
Is zóó mijn held,
mijn zanger?
Jonathan.
Is sluwheid ooit gebaard
door koenheid en Gods-vertrouwen ?
Geen grooter vreugd is 't hem,
dan te spelen voor zijn vorst.
Is David bandeloos en wreed van drang,
hij, harpenaar uit Samuel's school?