Saul (spottend.)
Als een bruid bloemt uw geest, nu gij David herdenkt,
o Ahinóham. — En mijn docht'ren ? ... D'éen klatert de woordjes van liefde als een beekje zijn golfjes op, wijl d'andere jubelt
als een vogel in 't helle blauw, (tot Jonathan) Uw boezemvriend ... waar is hij ?
Jonathan {verblijd.)
Mag ik hem roepen, mijn vorst?
Michal.
O vader, 'k weet,
gij mint mijn man.
Hij speelt als
de voog'len zingen, David, mijn zanger I
Herab.
Nooit Isrel hoorde zulk een spel, dat is, als hing 't in de lucht te toov'ren. —
Michal.
Het is of hij vertelt
met menschelijke stem. Ze vloeien en leven,
ze trip'len en dansen, mijn David's klanken. Zijn harpe zingt
als de verre wind.
Ze klaagt
en ze vraagt,
ze schreit
en ze blijdtl