Menschenwee, Eerste boek, Winter

Titel
Menschenwee, Eerste boek, Winter

Jaar
1903

Druk
1903

Overig
1ed 1903

Pagina's
350



32

juist in z'n oogen kittelde; in die lange, donker-dreigende nachten, als ie verschuil-angst voelde, angst dat ie slecht was, dat ie toch eens gesnapt zou worden, dat z'm in de kelder zouen pakken en opsluiten, of dat ze 'm eerst midden op den weg zouen sleuren, zóó, midden op straat jagen, en dat iedereen 'm dan kon zien met z'n grijzen kop, z'n lange haren.... dat ze'm zouen uitjouwen, uitgieren en met steenen gooien. Dan werd ie week, voelde ie, hoe hardvochtig ie was voor z'n wijf en kinderen.... In die angstnachten voelde ie zich aan alle kanten bedreigd, zag ie klaarder dan op den dag, hóórde ie beter, de vreemdste tikjes, kraak-lichte geluidjes, strak-zuiver in de nachtstilte.. En hij, hij die nooit niks gevoeld had, — wel duizend keer in 't holst van winternachten dwars door 't Duinkijker bosch, van 't zeedorp Zeekijk, naar Wiereland was ge-loopen, — hij huiverde dan, en kippevelde van angst, hij lag daar te stumperen, te beven en benauwend te zweeten, naast z'n wijf, beschutting zoekend achter haar dooie, snorkende lijf, toch blij dat zij er tenminste was, 'n mensch net als hij, die ie hoorde ronken.... die hij kende.... die hem kende.... En als ie dan, loerend stil, in 't pikdonkre vunzige ruimtetje van het hollig bed-steetje, uit groenig vuur op 'm zag aangrijpen, handen met kromme, scherpe worg-nagels, vreeslijke, knokige, graaiende handen, beenderige geraamte-handen, vaal en grauw en hij lag te steunen, zoetjes in zweetangst te kermen, zich verkrimpend en kleinmakend achter 't half-wezenlooze lijf van z'n vrouw — dan begon ie stil tegen haar lichaam te praten, öp te biechten, luid, met beverige stem, tegen haar rug.... Dan ang-stigde ie uit, dat ie 't haar wel zeggen wou, z'n slechtighede.... aa's se't maar nie verklikte... da' se 'm steenige souê... En dat alles, alles in de kelder lei....

In den stillen nacht hoorend z'n eigen holle beefstem, weenend van wanhoop, keek ie even öp achter het ronkend lijf van z'n vrouw of 't groenige vuur nog liktongde — van 't donker beschot naar 'm toe. Maar als ie dan geen beenige grauwige geraamtehand meer zag, zweeg ie gauw met biechten, verroerde ie zich niet meer, 'n kwartier, 'n half uur, al spijtig, gejaagd dat ie te veel had

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.