14
bevlekt, kregelde Bolk's gezicht. Aan z'n zware neergedrukte leeuweneus, breed, waaruit haar borstelde, grauw-pluizig, pinkelde, klaar als ijspegeltje, 'n droppel. In mijmerende droefnis morrelde ie zacht-trampelend tegen spitheirand, dat der brokjes zand klonterig in terugbrokkelden....
— Verjenne, daa's hongerlije, nasaalde ie dof-klankloos voor-zich uit, — daa's hongerlije.... vast niks.... vast niks....
Droef daalde z'n stem, beveriger smart huilde er doorheen, ׳stil, versmoord.
— Paa's op Dirk, paa's op ! schreeuwde ouë Gerrit weer naar beneden.... bom ! d'r hai je 'n klodder! .. op s'n natte beene.. huhu.. .. huhu !....
Onbewust sterker trampelend had Bolk de spithei-rand afgebrokkeld en kledderend was één zandkant ingestort. Dirk vloekte en keek giftig naar ouë Bolk op, dien ie wel had kunnen doodtrappen.
— Wa skeel je.. .. oud k'nijn ! giftte ie met halve stem woedend. . ..
Vloek-brommend, schoot ie met zware hakken den ingestorten zandboel weer boven 'm uit en onder z'n klompen bleef de grond zuigen en schuimen in zwart-blauwige modderborreling.
— Aa's je nou d'rs de vaifde steek ommekeert Dirk, je zie nou water hee ?.... teemde goeig ouë Gerrit.
— Daa's net, bromde Dirk, de kuil uitstarend schuin langs de beenen van z'n vader, uithijgend, met neerhangende graaf, aan loom-moeën arm. Piet was ook even van z'n hei naar hen toegestapt, nieuwsgierig wat Bolk wou.... was nóu in den middag toch geen haast bij 't werk.
— 'n Pruimpie vader ?.... soo ?.... niks van doen Platneus .... gain spitwerk ?
In z'n hooge modderlaarzen, met touw onder z'n knieen, om broek gesnoerd, stond ie, reus-lenig, hoog, naast gekromde Bolk, uitdagend-jolig in z'n jeugd-kracht en schonkige stoerheid van polderkerel, z'n breed-jong lijf in los lawaai, onkenbaar