5
*en pulverig van rauwe rulheid woelden tusschen roestige stapels, midden in zanderige uitgravingen. Met de dikke vuilgroenige moddervingers van z'n geweldige, melaatsche hand, gutste ie telkens 't zweet van bronzen kop in spitkuil, en telkens weer woei er nattig-splinterend, regen tegenaan. Nog evenuithijgenbleef-ie, weinig voelend van de bolderende windgieringen. Dat was werken, beestig zwaar, maar wat gaf 't te donderjagen, 't mos toch da&n. Nou voelde ie z'n ruggestreng steken en pieken ׳en stram stroefde, lammig, 'n heete pijn in z'n polzen. Maar hij moest ook nog wennen aan dien spit-buk-stand, uitputtend in zoo'n diepte. Zoo dikwijls spitte ie ook niet vijf-steek. Als ie nou maar niet begon te beven in z'n dondrement, want dan was 't zaniken.... dan kon ie niet meer voort. Net als verleden jaar, toen ie doorgong.... heere.... wat beroerd was ie toen niet weest. Donders nou voelde ie de regen weer, nattig geplak op z'n heet-dampend zweetlijf.... vastplakkerig .... Dan maar weer aan den skep.
— Paas op Dirk! je hoalt natte beene.... paas op, waarschuwde de Oue, die modderige opborreling van doorzuigend water zag opschuimen uit den grond, rond Dirk's klompen. Het schuimde onder z'n beenen aan broek-onderend, nauw dichtgesnoerd met ontrafelde brokken grauwen zak, als slobkousen slobberend. Op het geschreeuw van den Ouë schrik-vlug, lichtte Dirk één vet-bekleid been, met het andere even dieper vastzuigend in poelig zwart. Toen veerkrachtig toch, versprong hij in anderehei-kuilholte op droog-plek. Z'n klomp-voeten stonden vergrauwd plat-breed als olifantsklauwen, rondig ״vereeld uit het kledderende kleizand. Nog bleef ie uitstaren. Z'n stroo-gelig haar, grof-ongekamd, rossig vervlekt, sluikte langs groote krom-ingekrulde ooren, en spriette onder z'n pet, bij voorkop uit. Wit-blond vlasten z'n brauwen en kort, als afgeknipt, zeerden wimpers om bloed-randige oogen, wat gaf .z'n beenigen chineezig ingekaakten kop iets versufts en wreeds. Z'n dof-groene glazige oogen lobbesten maar stommig glansloos in z'n grooten, wreeden kop. En aldoor keek ie voor-.zich-uit, met iets van koe-beestige loomheid in z'n doffe lenzen.