85
om hém weggefladderd. Wat was hij toch voor een gek getimmerte, dat hij zijn eigen broer zoo in de rats kon werken!
Thijs maakte weer geheimzinnige grimassen, om d'aan-dacht van het gesprokene af te leiden. Het was weer knudde met zijn karkas!
Ant probeerde met smeekelijke zinnetjes, Karel's wegblijven te vergoelijken. Hij had toch schelpjes gebracht en blommen? Ja, dat vond Greet ook mooi, heel mooi,... maar zij had Oome Karei toch veel liever een klinkenden zoen gegeven.
Om twaalf uur 's avonds was Burk er nog niet. Greet, al dieper en schrijnender van spijt gekweld, zou maar naar bed gaan. Moeder zeurde zoo kwezelend en ze trok onder het klagelijk praten, zoo grauw als een beslijkte kous.
Inéén schoot het Ant dwars door de gedachten, dat Karei wel ergens zou zijn gaan slapen. Want nou Greet was overgekomen, bleef er toch voor hém geen plaats hier. Hij had zoo spotziek gezeid:
— Meskien fergeet ik wel asem te hale fenacht... of goan ikke winkels kijke in de slatuintjes.
Hij wou zélf immers hebben, dat de meid niet op den vloer lei, doch beneden in zijn bed. Die bulderjan!
— Eefegced had-ie effe kenne inloope,... pruttelde Ant.
Zij sleepte, kreupeler dan anders, weer haar voet voort
en haar wenkbrauwen dansten heftig op en neêr.
Greet ging heel verdrietig naar beneden. Wat lam, dat Karei niet eens zich de moeite had genomen, hasr te verwelkomen! Nou ging zij maar naar den koffer. In Karel's bed,... had moeder er met klem bij gezegd, als om Greet een beetje te troosten. Dat ze Gijs niet had gezien, haar broer... ala... daar rinkelde geen belleke om... maar Karei... Mooie Karei...
Het was met Greet al heel vreemd gegaan. Zij hiette nog drie jaar geleden de ieutigste meid uit de Jordaan-buurt. Het felle leefpleizier gloeide haar de oogen uit. Zij had al stiekempjes op den woeligen Zeedijk gedanst; Spaanschen pas
Slatuintjes: afgelegen plek. —