88
zoo uit dwarse baloorigheid meer, om Greet maar iets aparts te geven. Op de markt leien ze toch voor oud vuil, in den trillenden dagwasem. Ant keek sip naar de vreemde dingen. In Karei jeukte een pretje:
— Ant... mó-je loeke...
Ant keek nog verbaasder, in vroolijke luim. Haar wenkbrauwen gingen schuin-overeind.
— Hoor je soo... effetief de see...
Ant, kreupelig, kwakkelde van haar stoel op en ging angstig-plechtig staan luisteren. Karei gierde.
— Nee... nie soo wijd-of... an je oor!
Ant schrok en lachte.
— Werendig... Gut-alleminse!
— En nou mó-je de 3re neme...
Karei lachte weer stiekem.
— Mó-je fijn fegoochemeloocheme.
Ant's gezicht vlekte paars-rood van inspanning en ze staarde ontzet, alsof zij bang was dat er iets in het schelpje uit elkaar zou springen. Doch Karei, weer dood-ernstig, vroeg:
— Hoor jij nou 't ferskil ?... In die ééne... die bleeke... hoor je de Noordersee... en in die are... die groene... hoor je de Suijersee...
Ant, goedig, met opengezakten mond van verbazing, luisterde scherper.
— Nee... guns... ik haur krek 't selfde!
— Steek de maurd!... Gaaf hoor!... lachte Karei met glundere spottronie... Ikke heb je d'r tussche!
Tjoep, weg was hij, de Willemstraat in.
II.
Greet zat in een ouden, rieten stoel, gansch gebluft van de hartelijke ontvangst. Er waren blommetjes van Trui, van Jaap, — die bluffer van de Oostenburgerachterstraat, had er zelfs een sprookje bij geschilderd —, van Na, van het heele huisgezin, van tantes en ooms en neefjes en nichtjes.
Are: andere. — Fegoochemeloocheme: nabootsingswoord: iets snel doen. —
Mooie Karei. 6