76
vischkoopers slenterde rond de geheimzinnig-duistere Afslag-loodsen, oud-bruin als verweerde muren. Stug goeiemorgen-gegrom bromde van weerszij. Karei bleef landerig en sieke-neurig. Hij had een smaak van groene zeep in den mond. Toch neuriede hij voor zich heen:
Soete, liefe swartkop...
Zacht proestte Karei het uit. Corry en... zwartkop! Nou was hij Schellingwou al dóór op trijpen pantoffeltjes... Hij grinnikte woedend op zichzelf dat hij lachte en zong. Karei Zou wel met zijn heelen harrekop, pardoes ruzie hebben willen maken tegen gansch de kluit vischkerels en oorblazers. Om óp te luchten van binnen. Ze konden zijn huis en schuur koopen, die vendu-meesters. En zijn vrome vaartje met zijn ruchtige geestdrift voor Jordaan en Oranje en de Bokkebeks! Hè, lekker, als met zijn trainer, licht aan den gang... een speelsche duik hier... een valschen hoekstoot pal op het tikkertje daar... niet eens doorgestooten! Maar het was al zoo heet en hij was al zoo lui en kortademig...
LappertjeVetleer.. het zweet loopt langs je bekkie neer.. oele!
Verleden jaar in dien tijd was Juni Juniari geweest, zoo guur... En nu,... het wierd overal eenderlei; op Vijgendam, Oudebrug of in het Kop-Moorsgangetje in Groot-Hemelrijk. Warm bleef warm.
Jan Luchtschip schreeuwde hem jeugdig-jolig toe:
— Wordt niks ophede!...
Jan Luchtschip, een grijze, oude man, keek nog met tintelend-klare, over-vroolijke, helgroene jongensoogen rond. Hij bewoog zich rap en lenig als een windmolen en hij lachte nog zoo aartsbengelachtig-guitig, zoo onthutsend in contrast met zijn ouderdom, dat een iegelijk hem Jantje doopte.
Een Joden vischkoopertje, spotziek: Lammetje Zondag gescholden, met een jekkertje vol paarlmoerige schubben en vellen, beaamde smeuïg de woorden van Luchtschip.
— Nogh nooith niks gewees... wat ikh je bróm!
Mooie Karei rekte traag de armen en loeide een geweldige
gaap uit naar het manneke, dat schier omtuimelde van schrik.
Oorblazers: ophitsers. —