75
Had zij weer ram gehad van Thijs, vroeg Karei zich af? Want als dié zijn dol-jaloersche vlagen kreeg, dan was hij wreeder en gemeener dan Stijn; liet hij het arme, kreupele wijf hardstikke-naakt driemaal per dag zich ontkleeden, om te zien of zij ontuchtigheden had bedreven met dezen of genen ingezworven kerel. Daarna had Ant altijd een onderworpen jankstem. Manke stakkerd van een mensch,... nog zoo een vernedering! Toch prikkelde Karei nu haar huilerigheid. Want dat nare moest hij nu slikken als een gal-pilletje, dwars door zijn heerlijke droomerijen heen.
Stii stapte hij in bed, vol van het geziene bij Tuschinsky, en vol van Corry en haar tóch lokkende teederheid.
's Morgens al om klokke-vier schoot Karei met een schrik wakker. Verslapen schipper? Guns nee,... het licht schimde pas aan het raam. Zijn eerste gedachte was voor Corry. Hij piekerde eeuwig om haar. Zoo een dorre hansworst, die den schaftkelder van den gierigaard niet kon vinden... achttiende tafereel... Zou de deern nou nooit meer naar Mokum overroeien?
In het morsige, stikdonkere stilletjes-hok, onder de trap, beplaste Karei zich het bezweete gezicht met koele handschepjes water. Duffe vocht, zure lucht van bedorven aal en zoete appelen, walmde wee uit de duistere hokdiepte op. Leek temee hier een stoelenmatters-slaapsteê-onder-water, gromde Karei, toen hij zijn broek inschoot. Suffig keek hij naar de jongetjes, die over elkaar heengestapeld lagen te ronken in een nauw, stinkend-vuns bedje. Een eindje voorbij het draaitrapje lei Sientje op wat stroo en vodden. Hij zag alleen de stijve vlechtjes onder een goor stuk dek uitpieken. De mooie Alie woelde zich naast haar zusje om-en-om. Karei ademde beklemder in dit klefferige kamertje, zoo donker en scharrig-van-lucht.
Om vijf uur al stond Karei aan de Ruiterkaai, vlak voor het glinsterende IJ-water. Blasgouden oker-weerglanzingen overwemelden de golven naar den horizon toe. Een troepje
Ram: slaag. —