74
bezeten eentje, zonder dat iemand hem aan het lijf kon tasten. Heimelijke gelukzaligheid was er dan in Karei. De Moeder der Smarten ging hij zien,... in vier deelen... Hij was verzot op zulke gevierendeelde moeders!... Van alle benarringen, zorgen en beklemming een paar uurtjes af, en geen oogenblik meer waarheid-smoorderij. Gut, zoo helderziend als hij bijwijlen wierd in het duister! Hij voelde zich in het begin wel een beetje kriebelig en wee, als een vrouw die in pijn lei.
Karei kende nauw de verscherpte vatbaarheid van alles in zijn eigen wezen, wanneer hij muziek hoorde en ont-stellend-dramatisch filmgebeuren zag.
Hij haakte zijn vingers zijn grofgebreide zwarte trui uit en plots duwde hij zijn grijpelingen nerveus, diep de zakken in. Hij zou er de sokken in zetten en zijn stelten spannen als een echte pronkjonker. Even den barbier zijn snorretje laten wegscheren en dan fiat!
's Avonds, heel laat, zijn zwarte trui opengerukt aan den hoogen hals, kwam Karei thuis; vol van Tuschinsky en Corry. Hij had een niesse op de film gezien, precies zij, in een groenen omslagdoek met zilveren franje. Zoo van het portret uitgesneden. Corry's kam had hij zien schitteren in de zon, in het hoog-opgekapte, blonde haar... alsof ze levend vóór hem had gestaan!
Ant sleepte zich voort op haar kreupelen voet. Nog op, die bleekzuchtige ziel? Wat was dat nou voor een potje-van-smallenee? Gut, zij frunnikte en ploeterde de groote tobben-wasch voor Alie bij elkaar. Thijs snurkte zwaar als een dronken bruigom, in de duistere bedsteê; het geronk zaagde door de stilte. Ant vroeg klagelijk-gerekt, boven aan het draaitrapje:
— Bi jij 't Koarel?
— Ses f oe t vleesch en been... as ik teminste geen ander bin!
— Hei-jij Gijs auk gesien?
— Mit me auge nie... beeldskoone suster.
In Ant's stem kreunde de jammer van den heelen morgen.
Vrouw die in pijn ligt: in arbeid, bij een kraam, — Stelten: beenen. — Potje-van-smallenee: kwakzalversmiddel. —