63
— Dat is soofeel as inzebordenasie. .. mit woord en gebaar ... Hiér je repier!
— Reusefijn Koarel...
— Geif 'm een zeeperd..,
— Transpeteer sijn na de Westerstraat!
— Trap sijn daud in de kelder,... klonken dreigstemmen uit de verontwaardigde massa.
Ko Schuit sprong eenhoog een laag venster uit, in dollen toorn, tusschen de feestkrielers. Allerlei Pinkstervierders, opgewonden door drank en muziek, wilden zich op den onverlaat werpen. Maar Karei weerde met een geweldig gebaar hun hulp af.
Plots had de zatlap zich uit zijn handen losgewrongen en zwaaide hij weer met zijn scherpe bajonet de Wijde Gang in. Clownsnel rende Karei hem achterop. Blonde Alie van Thijs gilde in angst.
— Aume... Aume!.., schreeuwde zij... Hij is soo falsch as 'n rat!
Jaap's oogen walmden rood licht. Maar Karei nu greep hem in den harigen nek en drukte zatlap tegen het rookzwarte steen van den gangmuur. Al het volk achter hem aan, joelde en schreeuwde:
— Pas op Koarel!
— 'n Kerel in de kouwe kast gekweekt.
— Hij stéékt... pas op,... hij sloant je deur roeje en ruite!.. Stop eirst se lawaaigat toe!...
Uit de duisterende Wijde Gang, waar flambouwen-smoor walmde, schreeuwde over het raam Mie Halvezool, handelaarster in tweedehandsgoed:
— Koarel... sien je 'm... me hebbe 'm... 't is de gannef fan de Mosterdpotsteeg en fan de Moses-en-Aaronkerk!
— Uitskot!... Sel je 'm 'n fluitje anpreseteire?
— Pothuis... hij lus geen kijl meer!
— Bran je hande nie Koarel!... raadde Malle Tit.
— 't Is knudde mit de klep toe!
— Die ouwe skarrelaar... die swerrefer!
Zeeperd: slag. — Westerstraat: groot politiebureau. — Gannet dief. — Fluitje: glaasje drank. — Kijl: drank. —