50
langs de trieste, van scherpe vochten uitgebeten huisgevels. Grillig strooiden de ruchtige, met groene zeep opgeboende zatlappen, vlaggetjes over stoepen en trappen uit, en zwiepten mallootig met kinderzweepjes klets-klets de lucht in. Even, in stuwgedrang van de telkens stoppende pleizierwagens en toer-auto's, week de danstroep van Karei terug naar de trottoirs.
— Kristesiele wat 'n bende!
— Duik 't roefie in...
— Manne fan de Kromelleboogsteeg,... hou je krankiel!.. riep Karei zwaaiend met zijn handen naar de zweetmeiden en de peershoofdige Pinksterdrie-vierders, saamgepropt in de geel-gezeilde tentwagens, de vermiljoen-geverfde Jantjes en grijze auto's.
Velen herkenden Burk van hun zitplaatsen af.
— Koarel... 'n lammetje ajje hier in springt!
— Mooie Koarel!
— Koareltje!
— Héé Burk... hei-je je Pinksterskarrel al angeskote?
— Jullie koinme na kerktijd... gulsige baarsies!... spotte Karei terug.
Van al de Janpleiziers en vrachtauto's uit, wierd woest gelachen, geschimpt en gedold naar het dansende volk.
— Zaankanter... drekdeksel... mö je geen huppelolie?
— Ouwe Pinksterskuit... ikke bin Doopsgesind en bik alleen Jepanse gort!
Meiden in helle jakken en schelle blouses, van lange sleeplinten omstrikt, en mannen in Pinkstercostuum, met ver-cierde petten, lachten en hunkerden naar Karel's antwoord. Burk schreeuwde terug:
— Nou, Jan-de-Wasschers... erfhuismeesters... en jij, satlap... mit je neus as 'n steekbeitel... je mag mijn frank 'n uur langst uitskelde... teuge 'n piek pir waurd.. as ikke ...as ikke maar 'n hallef jaar veurskot krijg...
— O soo... scharminkel!...
— Gekloft, Trijntjeslijmer.
Krankiel: waarschijnlijk verbastering van tranquille (rustig). — Lammetje: daalder. — Huppelolie: jenever. —