45
liefde-driften en genots-bedwelmingen. Toch was zijn zich-geven aan alderlei bevallige lokmeiden en vrouwen vaak zoo in moedeloosheid ontstaan. Soms kon hij geen weerstand bieden aan een week gefluister; vond hij het weigeren of het zich-zelf-hoog-opgericht en zichzelf-hoog-afgewend-hou-den, een namelooze krenking voor degenen, — schrale korenaartjes, — die stil bevrediging afbedelden. De leelijkste meiden had hij, in zijn verdriet om haar hunkerend en schaamtelijk begeeren, het snelst en zonder eenig bezwaar getroost. Hij rilde zelf van diergelijke meelij-vrijage, zonder glimlach en zonder siddering volbracht. Toch, het kon zoo overvol in Mooie Karei jubelen en zingen, als hij aan zijn liefde voor Corry dacht. Dan leek het hem altijd zomerweer; Zag hij altijd een lichtende zee. Hij zou de koele meid wel allemaal mooie dingen hebben willen zeggen of schrijven. Maar dan moest hij ieder woord overijl in een zoet-riekende bloem hebben kunnen omtooveren. Hoe dikwijls ging hij niet nu nog, in zijn eentje op stap! In die uren zocht Karei den wijden hemel en ging hij zitten aan stille watertjes. Dan beluisterde hij halmen-gefluister en gegons van insecten. Dan zag hij schichtig een tierentijntje scharrelen in de beschaduwde ruigte van zijn nestje en hoorde hij plots de krassende zangdrift van een spotvogel. Hij genoot in pijn. En dan dompelde hij zich in zijn wringend-verlangende, knagende liefde-droefheid, om-en-om. Op zijn fiets deed hij tochten, mijlen-ver, alleen, altijd alleen. Den vorigen zomer nog naar Laren. Daar viel hij aemechtig neer voor een veld hooge, blonde, bloeiende rogge en haver. Hij lei op den grond; hij snoof den zoet-heerlijken, zonnigen aarde-geur en bóven zich zag hij niets dan het wuiven van goudglanzende halmen, eindeloos, eindeloos, en een onmetelijke, lichte lucht, waarin heel, heel langzaam, zilverwitte wolkjes uiteen-dreven. God, als hij Corry toen had gezien... Hij zou misschien gestorven zijn van geluk en stille vreugde. Maar hij wilde zich niet belachelijk maken. Wanneer hij al dat malle lawaai van zijn hart ging vertellen, zouden de makkers