II.
480
Mooie Karei besloot, na zijn gevecht met Frans Poort, niet meer tot hem terug te keeren. Hij hongerde liever dood.
Karei hoorde op den Zeedijk met een soort van daemoni-schen vreugde-schok, van Loensche Neeltje en Schollekop-Anne, twee beruchte dansdeerns, dat ook Elsa van Poort was weggeloopen, met achterlaten van al haar mooie kloffies vanroseen blauwe surah. Zij had een vreeselijke vrouwenziekte opgeloopen, lasterde Loensche Neel er bij... Ze wou d'r eige eerst tjompe... Ze hadden mekaar... gut, zooals die zachtoog was uitgevallen... Karei Twee. Ze kende het schepsel nou van haar tot pluim! Ze had Frans temee gespleten!...
Poort verscheen niet eens meer op den Dijk, na zijn nederlaag. Hij kon de gedachte: geluk en levensherstel in Karei Burk, niet verdragen. Hij dook weg tusschen het gespuis. Naar twee kanten had hij mis gegrepen: naar Elsa en naar Mooie Karei.
Toch bleef Burk krachteloos in zijn ontluistering en hij kon niets anders doen dan drinken, ronken en lanterfanten. Al zijn boert en lust leek hij kwijt. Hij stotterde Corry's naam of huilde in zuiplappenwee. Telkens nam hij zich voor, in fel oplevingsgevoel: ik zeg de heele zooi aju... en telkens weer dompelde hij dieper in ellende onder. Zijn liefde-verdriet fascineerde hem steeds prangender. Al het weeke, lokkende, teedere van zijn vurige wezen lei verschrompeld. Hij had zich in zinnelijke zelfgenietingen verlamd. Want nu hij Frans niet meer sprak, voelde hij zich nog alleener en ver-eenzaamder tegenover Corry. O, Frans had hem zoo rauw en vreeselijk, maar waar, haar vonnis overgebracht!
Op een avond ontmoette hij Zwarte Piet in de OudeKapelsteeg, Die bedelde weer schuw om wat spieën, de vervuilde reus. Beschonken bijeen, waggelden zij naar elkaar toe. Toch bleef Zwarte Piet ook schichtig en argwanend tegenover Burk. Blauw schuim borrelde op Piet's geknauwden mond onder het rochelend praten. Maar toen zij 's nachts
Kloffies: kleeren. — Tjompen: verdrinken.—