477
en uitgeschater van alle vrouwen, een spothoon van alle spinnende kerels. De voerman stapte in en lei de zweep. Maar Corrie, zwaar op het gebit en slecht ingespannen, weigerde voort te gaan. Thijs rekte zich waggelend overeind uit zijn kar en met comieke verdwazing schold hij naar Corrie toe:
— F'ruit beest... hort... hort... of ik hak je an bief-stukke!... tippelaar op klompe!
Ook de compagnon schreeuwde mee, maar inplaats van dat Corrie vooruit rende, wrong ze de kar met de kerels achterwaarts en bleef toen plots weer rillend staan.
Er klonk gegil en angstgeroep. Want niemand wist waar het beest heen wou. De voerman, ook half-sjikker, keek radeloos rond en knalde de striemzweep. Eindelijk, op het wanhopigste moment, scheen Corrie zich te bezinnen en reed ze met een mishandelenden leidselruk, terwijl Thijs en Compagnon achterover sloegen, voort. Onder een donderend hoera van buurtgenooten stoof het gierende volk opzij voor het weerbarstige dier. Ant bleef huilend van ontzetting achter.
Tot de Haarlemmerstraat g;ng alles goed. Daar ineen bleef Corrie weer staan en weiger de een poot verder te verzetten.
Thijs en zijn compagnon, vol wrok en schaamte-woede, stapten uit en waggelden moedeloos een wijnhuis binnen. Ze vloekten tegen elkaar en ze verklaarden dat ze op die wijze nooit Volendam zouden zien.De voerman moest Corrie maar weer naar huis lokken en Tommy voorspannen. Doch de voerman sprong van den bok, giftig dat de venters weer aan het zuipen sloegen, en verklaarde dat ze het zelf maar moesten doen met hun dronken koppen.
Er wierd half gevochten en zweepgeknald en gescholden tegen den voerman en zoo zwaar gedronken, dat de kerels niet meer op hun beenen konden staan. Het gelukte het voermannetje eindelijk weerspannige Corrie door een rustige teugelwerking naar den stal terug te brengen en de kar in de loods te loodsen.
Tegen den avond kwamen Thijs en compagnon bij Ant stomdronkenbinnenwaggelen. Want Ant bewaarde den sleutel
Tippelaar op klompen: een lafbek, een verschalker. —