ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
I.
Greet had wanhopende scènes met haar alles-aandurvenden bokser doorleefd, de enkele keeren dat zij voor een paar daagjes naar Antwerpen terug was gegaan. Ook zij scheen geslagen door Karel's val en zij wist soms niet meer hoe zich te gedragen. Zij gruwde eigenlijk van Burk's leven; van dat gemeene verdierlijken. Ze moest zich van hem afwenden in zijn ongeluk; toch haakte zij er naar hem te zien, zelfs in verstomping en ellende. Inwendig beschimpte zij fel haar vader Thijs, eigenlijke oorzaak van Karel's wegblijven op de vischmarkt. Burk was toch zoo zorgzaam en ellendig-goed voor haar geweest. Ze had toch stilletjes haar stallen, haar hoepels, haar rijders, haar dansers en peerdjes voor hém in den steek gelaten,... al wist hij het zelf niet, die lichtmis... Och neen, het ging niet om den zwendelenden vader, niet om Ant, niet om haar,... maar alleen... gut, ze kon den naam Corry nauwelijks over haar lippen krijgen,... alleen om de blonde uit den Haag... Die alleen riep!
Op een avond vertelde zij Alie, doch geheel verdekt, om haar dieper verlangen niet te laten blijken, dat zij den Dijk eens op wou, waar zij nu in jaren niet geweest was.
Alie schrok en huiverde voor Greet's koolzwarte wimpers