458
geweest, scheen grof-diep weggezonken door zijn alleenheid, door zijn eeuwig smachten en zijn martelende gescheidenheid van Corry. O,... als zij van hem was geweest!... Herinnerde hij zich nog de zoete uren van het alleene-buiten-rond-zwerven op de fiets;... zijn verdwaasd en kuisch verlangen naar Corry, dien dag in Laren, vlak bij de zomersche wuivende en fluisterende koornvelden, en die knaging van zijn liefdepijn ?... Herinnerde hij zich nog al zijn mooie droombeelden, zijn voornemens om, buiten Corry, nooit en nimmer meer Jordaansche lokmeiden een hand te roeren?... Door zijn loome wellustigheid en losbandigheid heen ademde vroeger toch altijd nog gul en ruim zijn kindernatuur en het hunkeren om zich aan al zijn zinnen-verwarringen te ontworstelen. Toen was hij in verbazing, den in het duister tastenden drang zich bewust geworden van zijn kuischer wezen, dat kuischer-van-aard bleek dan hij zelf wist. Toén zou hij alles weerstaan en smeekte hij alle heiligen, dat het weer goed mocht worden tusschen Corry en hem... Maar Corry had hij, door zijn vroeger gedrag, voor altijd verspeeld. Nou kwam zijn eigen vreeselijke duivelachtigheid naar buiten. Hij gaf om niks meer. Zelfs zwijmelende dans, zang en muziek begonnen hem te walgen. In dronkenschap opgehitst, had hij zijn mooie harmonica hardvochtig en in wilden toorn, onder de vuile modderschoenen tot splinters stukgetrapt. Hij hoorde nog het vreeselijke gieren en hysterische gillen der besmade meiden. Hijzelf zag in zijn bedwelming niets anders meer dan den vlammenden Zeedijk en de roof-bordeelen.
De tragische en vermurwende hunkering in Karei, de pijn bleef al brandender, doch hij versmoorde iedere dranggedachte aan Corry in zwarte schaamte en in krenkenden angst. Hij was door zijn eigen smart en ellende overrompeld. Nooit had hij het enkele zinnengenot gezocht... Hij huiverde van de kille ontgoochelingen erna. De kuische minnaar in hem had achter heel zijn liefdesspel, altijd getast naar het teedere en reine, dat buiten den zwoelen prikkel van zijn