450
de vischkoopers en argelooze kameraden,... koest,... ze zouden hem steenigen.. •Wanneer Corry vernam hoe diep gezonken hij was!... Oele!... Karei huiverde,... en toch daemo-nisch gromde hij er tegenin:... alla,... gooi uit de fuik!... Het kon hem eigenlijk allemaal geen bliksem meer schelen!
Hij ervoer immers iederen dag hoe uitgespogen hij wierd door vroegere vrienden die als broers met hem waren omgegaan. Hoe had Trui Lus, van Hein de Suffer, hem nog eergisteren-nacht uitgespuwd voor het gezicht van al de Jordaan-dansmeiden. Wie deerde het eigenlijk nog hoe hij, Karei Burk, kapot ging! Dat was nou een levenswraak op zijn eigen uitspattingen. Frans Poort, met zijn gluiperig-zwarte oogen, dacht misschien hem er onder te hebben. Dat zou hij dien killen vent effetjes anders leeren! Kapot wou Karei aan zichzelf wel gaan, maar tot moordzuchtigen roof ophitsen liet hij zich, in al zijn wanhoop en verwarring, door geen enkele van die afzichtelijke, beruchte boef-bedriegers! Hij zou den martel-angst van de slachtoffers niet verdragen. Hij zou den belaagde en beroofde bijspringen en verdedigen. Karei Burk kón niet stelen; kon geen valletje openwerken in slop en beschaduwde kronkelgang. Het was hem heelemaal niet om bravigheid te doen; hij verachtte, geheel onbewust, het recht van de hebbers,... maar hij kón geen roofgeweld plegen. Hij gruwde van het beroovende Donker-Mokum. Dan liever de bloedende en meest woeste vechtpartij met koene matrozen om een mooi niesse!... Zich doodzuipen wou hij wél en met satanische lichtekooien, lallende en krijschend-beschonkene pretmeiden zich vergooien óók. Dit liederlijke en verwoestende raakte hemzelf en zijn eigen keelgat. Maar rooven, gappen van, bewust liegen en truceeren tegen anderen, ...neen, hij zou het nooit en nimmer klaarspelen; hij zou er in stikken. Hij wist van zichzelf zijn vreeselijke schooierig-heid. Hij, Oudezijdskolkjes-zwerver, huilde van binnen en vocht tegen zijn eigen genot-najagende laagheden onder boeven en sletten. Met al zijn vermetele menschenkracht bleef hij een zwakkeling naar het vleesch. Wat goed in hem was