440
— Wa jij... Mottig Harlekijntje?... Hoe loat hei-je 't?
Karei grabbelde ironisch op de plek waar vroeger zijn
horloge zat geborgen, dat in den lombard verstaan was.
— Hoe laat?... Half-knaak... behallefe de ferstaan-cente...
— Bink is-ie!... gierden de meiden.
Weer viel Karei hoog uit:
Mooie frouwe hei-je nooit alleen, Mooie frouwe houwe fan iedereen... 'n Mooie frouw is as 'n sonnestraaltje...
Twee agenten, uit het beslijkte Spooksteegje opduikend, waarschuwden Karei van het smalle bruggetje af ruw en verboden hem te zingen.
— Stop je me anders in 't Gesticht fan ouwe frouwtjes ?... hoonde Karei.
In het schelbelichte danshuis van ״Zeeman's welvaren" liet Burk de op-gaj es-azende joolmeiden los, nadat ze hem eerst nog een glaasje zoet hadden afgepingeld. Toen ging hij zelf zingen in een donkerachtige kroeg, om wat poen te bedelen en de schuld aan Frans te verminderen. Karei zong beverig, toch diep-gevoelig, al klonk zijn jeneverstem er soms weer schor doorheen. Hij haalde met smartelijk, week pathos uit: ״Het fiere schooiershart": Ik loop as 'n schooier Deur weer en deur wind... Bij dag, tot diep in de nacht...
Bij het refrein schoot hem een brok in de keel; moest Karei zich bedwingen om niet in een wreed wrok-huilen uit te barsten. Hij was vanavond weer in een verschrikkelijke, ellendige bui. Hij hoorde het droeve zingen van zijn wanhopig hart, het verloren zingen... Het leek weer heelemaal mis, maar het kon hem allemaal niks bommen. Din maar mis!
Toen wat v!oolijke zatlappen hem vroegen ״De vergulde niet" te zingen, uit de Jordaansche Loterijclub, had Karei eerst geen puf. Hij, met zijn bedelstem! Maar inéén sloeg zijn chagrijn óm in een dolle, grijnzende dreigpret. Hij beeldde Jan
Half-knaak: een gulden vijf en twintig. — Bink: goed. — Vreden-burgh: Katholiek gesticht voor oude vrouwen, vlak bij het Spooksteegje.— Gajes: volk. —