37
toet, zonder liaar rank en veer-licht-bewegend lichaam te zien. Wat gaf hij nou nog om botten en bensen! Daar zat hij weer, domoor, in zijn smoorheet en onrustig-hulpeloos verlangen, zonder haar zoele stem te hooren en het wilde gefonkel van haar goudsteenachtige oogen te begluren. Hij had haar in zijn armen willen wegdragen, God weet waarheen.. Het griende en wrokte wreed en wrang in Karei. Hij zou wel alles om zich heen hebben kunnen stukscheuren, in booze drift. Waarom zat die vervloekte woekerkerel aan d'overkant zoo ellendig-droevig op zijn klephoorn te blazen? Dat deed die woekeraar 's zomers van den morgen tot den avond laat. De Brouwersgracht moest hem inslikken. Oele! Op Christelijke feestdagen blies de mannetjesputter extra weemoedig, als de schemer vaal ging weven in de Dwarsstraat. Het griende al zoo ellendig in hem en nou die hoorn-muziek nog en die muffe kamferlucht... bah!... Je zou er je vrouw's Zondagsrokkie zóó voor wegbrengen naar Cosman, den pandjesbaas. Gek, nou zat hij achter de raam-gordijntjes te koekeloeren als een aftandsch en beverig-nieuwsgierig begijntje. En inéén bedacht Karei met een schok, dat het toch al heel wonderlijk geloopen was tusschen Corry en hem. Och, van ״hulpelooze" liefde mocht hij niet reppen. Klaar gezeid: de gedachte al stuitte af op zijn minnaarstrots. En toch voelde Karei zich telkens ontroerd, beangst en van binnen bekneld, wanneer hij aan één feit dacht, één mal feit:.., dat hij Corry, dat paarloestertje, nou al van klein kind kende, en dat zijn handen eeuwig tegenover haar verkeerd hadden gestaan. Al de lieftallige, mooie en aanlokkelijke meiden van de Tordaan had Mooie Karei gezoend en met allen, onder snelle begeerte, openlijk of heimelijk gevrijd. Corry durfde hij den pink niet roeren. Zijn bloed brandde in koorts als hij bij die gies was, doch hij stamelde soms de gekste en verlegenste praatjes, en brabbelde er dan dingen doorheen die hij heelemaal niet zeggen wou. Alsof hij zichzelf onver-hoed levensgroot in een spiegelglas zag staan, zoo schrok
Botten en bensen: eten en drinken. — Gies: meid. —