427
ging zoet-gonzend van zijn ooren naar zijn wiegelende teenen. Mooie Karei voelde geen vloer, zag geen zoldering. Hij ademde alleen op het bewegend gaan in rhythmische bevalligheid, in gracieuse zweving en cirkeling. Daarom bleef hij ook hier, onder de apachen, de goddelijke, toch verdwaasde danser die niet van uitblazen wist en alleen reeds in zijn wijze van gaan tot den dans, betooverde. Altijd en eeuwig: adem en hijging van muziek, zuiging en bacchantische warreling van tempo... Want Karei danste ideaal: fox-trot zoogoed als wals, een tango zoo goed als een ouderwetsche polonaise of een mazurka. ... Al de apachen, meiden en kerels riepen Karei Burk uit als den danskoning van den Zeedijk.
III.
Plots zag Mooie Karei de heet-zwarte, giftige steekoogen van Frans Poort naar hem loeren. Burk rilde voor de allergemeenste groeven om Poort's mondhoeken. Weer hoorde Karei het verwijt:
— Die gooser verbuist al me schrappies...
Doodskop, fel eerzuchtig, met zijn vaal-ingezogen tronie
en holdiepe oogen, probeerde Mooie Karel's apachenlied na te zingen, terwijl Rooie Aal de ״Slet" speelde. Maar het mislukte armelijk.
— Die speelt wa se is!... gierde vinnig Haneveer, leep-oogige meid van Blauwe Beekie, even gevoelig voor boert, als angstig en bijgeloovig.
— Scheur fan mekaar, kriek!... Ikke wil wel weite wa'k bin!
Mie Kuil spoog valsch naar Haneveer:
— Treife tor,... blijf af mit je paute!... Mag Aal singe al is 't geen Goeje Vrijdag?
— Contrarie,... veur mijn part,... jou in de kuil!... sneed de zaagscherpe stem van Haneveer terug.
Even scheel loerde Blauwe Beekie naar Mie, maar ook
Verbuist al zijn schrappies: verzuipt al zijn hebben en houwen. — Treife tor: onreine lichtekooi. —