4oo
dat zij er iets om zou geven, gieren. Maar zijn haat aan Karei bracht weer energie, de kille en ijzige misdadenkracht in hem terug... Met pennen en klompen zou hij een nieuw vlot ineentimmeren!
In de Jordaanbuurt zocht hij een kosthuis, en hij kwam terecht bij Blauwrok's ״De Bloeiende Korenair". Zoodra hij de Buiten-Oranjestraat doorliep, was hij in het hartje van de Jordaan, vlak bij Burk. Een of anderen dag moest hij den schelmschen al-veroveraar tegen het lenige lijf loopen.
Toen, op een middag, hoorde hij Blauwrok zoo jolig, zonder te weten wat zij in hem aanroerde, uitroepen:
— De klink op de deur... we binne vol... Mooie Karei, de ketelbikker uit de Dwarsstraat, komp hier 'n weekie maffe!...
Dit nieuws doorsidderde Frans. Zijn gezicht trok smal en groen van schrik. Nu klauterde hij langs de steile lijn; dra zou hij in de ijle ruimte zwaaien! Even had hij geduizeld en zijn dubbelzinnigen schrik met wat dwaas woordgemompel overstrooid.
Op straat keek hij, half ontzind van blijde ontsteltenis, een wolkenloozen avondhemel in die glansde als een onmetelijke pauwenstaart.
Daarna was alles zoo beangstigend-snel gegaan hier, in Mokum: zijn heel toevallige ontmoeting met Corry, die haar trein naar Den Haag verzuimd had, en meer dan een uur moest wachten. Hun trage, slenterende avondwandeling toen bij het viaduct; door Greet's achterklap, de ontdekking van Karei, dat hij, Frans Poort, Corry kende. Toén de overrompelende vechtpartij en daarna weer de verzoening in al haar beklemming en nood.