399
fijn-blanke gezicht van Coriy, de wonderlijk-gloeiende oogen met de donkere brauwen; dan weer haar dauwige blik van spot en overgave, och, heel haar verrukkelijk wezen bracht een brand in hem van het hevigste verlangen naar één woord van teederheid.
Hij huiverde en rilde van zijn eigen stil-zwelgend smachten en van den droeven verdoovings-roes daarna. Maar hij onthield zichzelf het al pijnigender besef niet, dat Corry alleen Mooie Karei zag!
Toén juist begon Frans' misdadige jaloerschheid; zijn wreed en giftig verlangen naar vernietiging van zichzelf en van Burk, zonder eenige smartelijke zelfopwinding. Hij ontmoette Corry al minder en minder. Op een dag vertelde hij haar stug, dat hij over een poosje in Amsterdam ging wonen. Hij ontwaarde geen trekje van spijt; zelfs niet de lieve beneveling van de saamgetrokken oogen, die haar zoo hartstoch-telijk-ingetogen en verleidelijk maakte, noch de lichtste ontroering, die het fluweel van haar blank-heerlijk gezichtje zoo éven fijntjes, als na een koele zinning, doortrilde. Hij stond verplet. Zij verlangde hem wel nu en dan te zien, wanneer hij er óók lust in had. Ze veegde noodeloos stofjes van haar uitgestulpt kraagje... Hij knikte triest, en zelfs toén nog was hem heel haar nabijheid één zoete verrukking.
Onverwachts verhuisde hij naar Amsterdam, met den diep-wortelenden wil Corry niet meer te ontmoeten. In die stad voelde hij weer iets als de wilde, ontembare, phantastische prikkeling van zijn jongensjaren, toen hij altijd haakte naar het onbekende, wanneer hij zich vergreep... In het bijzijn van Corry kon hij huiveren van afschuw voor zijn vroeger leven; herdacht hij met rillingen zijn celstraf; voelde hij dat alles in hem kapotgeslagen was; dat hij eigenlijk voor niks meer deugde... En toch wou hij om hüar weer boekbinden, gewoon werken... om haar en om zijn benauwenis voor de cel... Maar om haar eerst en alles!... Corry had geen spiertje verroerd in het gezicht, toen hij vertelde dat hij in Amsterdam werk ging zoeken. Hij kon om zijn waan,