Even erna ontmoette hij Corry Scheendert, dien roerigen avond aan het station, toen vadsige en dronken zwabberstudentjes haar met schunnige en luidruchtige familiariteit waagden lastig te vallen.
Van het eerste oogenblik dat hij Corry gezien en gesproken had, leek Frans Poort's geheel mistroostige wezen opgelost in één hunkerend liefdegevoel dat vlijmende onrust bracht.
Langzamerhand vertelde Frans haar van zijn gevangenisleven zonder eenige valsche zelfdeernis, en hij ontdekte in Corry een vrouw van heel scherp begrip en onbekrompen navoelen, door wier medelijden hij zich niet beduimeld en vernederd voelde. Tegenover andere schepselen, — allen zelf min of meer schurken, gromde Frans in zijn verbittering, — kon hij, met soms duivelachtige kwelneigingen behept, ja-en-nee tegelijk volhouden, in duisteren draai en tegen-wending van leugenwoord en van echte bedoeling. Bij dié mooie vrouw sprak hij klaar, zonder de kleinste aarzeling, zonder gedachte- of gevoels-vermoffeling en broeisch onverstand. In haar gouden gloedoogen waasde telkens iets vochtigs, wanneer hij bijna stroef van zijn martelend lijden-in-eenzaamheid vertelde. Corry biechtte hij alles van heel zijn bedrieglijke dubbelnatuur; ook van zijn afschuw voor de brute geweldsmisdaad. Hij wou het phantastisch-prikkelende avontuur en de geestelijke genieting van verfijnd uitrekenen en voorbereiden onder boosaardig lichten van het slechte. Frans probeerde Corry op bedremmelde manier zijn ingewikkeld binnenste te verklaren, dat, schoon misdadig, valsch en overtuigingloos, leugenziek en wreed, toch rilde en gruwde van den moord... Hij stotterde iets verlegens van zijn scheurende karakter-tegenstrijdigheden, al bleef hij in zijn verbittering, voor zichzelf loochenaar van alle men-schelijke goedheid.
En ze begreep, ze begreep hém, verworpeling; wat hij in zijn levensverwoesting en onder het zwarte visioen van het verleden: de cel,... hiermee bedoelde.
Toch durfde Frans niet reppen van zijn heimelijke liefde