385
teer vrouwtje op den rug van een voorwereldlijk monster, pakte Frans iederen keer opnieuw. Telkens vreesde hij, dat ze op phantoom-groote boormachine's of ruischende luchtkokers zou neerstorten, maar iedermaal weer zweefde de gedrochtelijke grijpklauwen-kraan over gloeiend-stalen schijven en langs schoorsteenen heen.
Frans werkte toen op een eindelooze, sombere afdeeling, waar groote stalen hulzen en kanon-staven wierden nagegoten. Hij ontmoette allerlei slag menschen, bij de hydraulische persen en cylinders. Hij zwoegde met schijn-vroolijke Fransche en menschen-verachtende Engelsche krijgsgevangenen saam; met naar-rauwe-visch-riekende Russen en zingende Italianen. Doch altijd weer boeide hem het meest de zwijgende zwoegkracht der Duitsche meisjes. In hun blauwe jakjes en korte hozen stonden ze achter de walmend-olievette draaibanken en lieten de rammelende kettingen vierend door de kleine handjes glijden. Frans verbaasde zich over hun werk-bezieling en snapte niet hoe die teere, piepjonge meisjes het uithielden in deze hel van zwaveldamp, gas, verschroeiende vuurovens en lucht-uitfluitende kokers. Hij zwoegde, zwoegde hulpeloos mee en leed toch honger. Hij bleef lang, afgrijselijk lang in die ruimtespheer van wit-gloeiend staal, van gietgaten en ontzachlijke kraangedrochten. Nu beulde Frans bij klaren dag of in donkeren nacht, in een vreemd land en hielp hij mee, zonder oorkonde, om de schoone wereld uit te roeien onder vreeselijk geraas. Hij leefde tusschen vernielwerktuigen en moordgereedschap in het groot, en hij dacht aan zijn eigen cel en zijn vijfjarige gevangstraf en menschenzonde...
Al vroeg ging hij 's winters door sneeuw en koude naar de ontzachlijke fabriekshel, waar een onweer van vuur over hem losbrak. Mensch en ding wierden er één. Het bleef er eng ademen in doordampte zalen, zalen-zonder-eind. Hij bleef leven naast vlammen en gloeiend staal, in een eeuwig zwart en vuil, smook en mist. Hij kon er niet langer aarden; hij wou vluchten, ver weg, naar buiten in de stilte.
Als eindelijk de avond was aangekropen trok hij naar zijn Mooie Karei 25