32
meer zitten op haar dochter. Zette ze daalijk een mylie als een tjoekel. Nog wat aars dan toen ze in haar modder-vuns snoepkeldertje rondscharrelde in de Bloemdwarsstraat, tusschen de vette ratten en alderlei ongediert'!... Die er kwaad sprak van Corry kreeg een Zwaaiklap met de bijl. Alsof er geen Annetje, geen Sientje, geen Dirkje, geen Jaap meer bestonden. Corry, Corry... dat leek nou haar eenige wicht!
— Al was se foor ons fan de galg afgedrope en al kwam se te hange op 't Looiers-Hoffie,... jullie... freempies... blijf fan d'r of!
Zoo schreeuwde Nel, al jaren.
Nu was Corry tóch niet overgewipt uit den Haag. Dat sloeg heel Karel's Pinkster-pleizier te gruizel. Eerst had hij gedacht te zingen in zijn feest-boezeroentje, en nou kon hij den morsigen grond gaan schrobben, of neuzen op de keien. Daar stond hij, als een flikflooier met zijn Katten-burgsche smoesjes! Zijn onstuimig verlangen, Pinkster-één, -twee en -drie te vieren, leek heelemaal geslonken. Mooie Karei was gruwelijk genept. Hij had voor Greet en voor Alie, die haar ponnie iederen morgen al dubbel-dik over-kamde en haar schilletjes optooide met linten en kwasten, ieder een plaatsje in den Jan-pleizier vrij gemaakt. Zij zouden zitten, ieder aan een verliefd kantje van Oome. En Thijs, — die warendig zijn horloge vergat op te halen, — mocht mee met afgebeulde Sientje. En Jaap met zijn jonge frommes. Enfin, de heele pan. Of wilden zij liever naar Zaandam, met muziek, of met de Alkmaarder PackeP...
Alsof Greet er al zat, riep Karei:
— Kom óp Greet... je fijne, grijse sijje das.♦, je rooje krale, kedin... je lange rooje belle... hei je se nog, frijster ?... Je freweele rok... je swarte kouse en je rooje petoffels... en méé 't ope erf op!
Zoo had Karei nog eergisteren, in-de־handen-klappend, vurig en uitdagend gestept en zijn harmonica, met zilver-
Mylie als een tjoekel: groote dreigbek als van een hond. — Genept: erin geloopen; ook wel afgezet. — Schilletjes: bovenkleeren.— Zijn horloge ophalen: zijn vrouw ranselen. — Frommes: vrouw. — Kedin: in orde. —