3i
kuierde hij nou altijd op haar aan. Om je een mik te lachen.
Oom Karei plaagde immer en zei:
— Jouw frijer ieeft op snelstroom!
— Sóó...
— Ofer één jaar hep jou bollebof de stotter en 'n kale knar!
Alie proestte het uit. Zij een vrijer met een kalen neut!
Liever gaf ze hem kruif! Of sprak ze met drie van het mansvolk tegelijk af, al gongen ze dan bakkeleien.
Soms was Alie dol op al zijn bewegingen; op al wat hij deed en liet; en soms rilde zij van hem en van zijn ruwe boert. Dan vond zij zijn schouders afschuwelijk, dan zijn mallen draaineus om op te kinken; dan weer zijn gekke knieën onuitstaanbaar, dan weer zijn idioot-opgetrokken wenkbrauwen, die dansten net als van haar moeder. En hemzelf vond zij, in kitteloorig keuren, ook een brabbelkwast. Maar Oome Karei met zijn heerlijk-grijze lok-oogen en het guitige getintel erin, vond zij altijd ellendig knap en zwierig. Van dién hield zij nou zooveel, onzeggelijk veel.altijd in alle eer en deugd!
Karei Burk zette zich wrokkig en toch in verwondering, voor het rechtsche raampje aan de ronde tafel en duwde wild het fuchsia'tje opzij. Hij kon nog nét over het randje van het dwarsgordijntje heimelijk heenkoekeloeren naar den overkant, bij Nel en Frans, in wier heele affairetje weer de dalles rondhinkte. Alle handen-olie leek opgedroogd. Het was triest gegaan met Leerlap's asyltje, na de schurft die kwam uit te breken onder zijn beesten, door zieke knage-lingen. Waarom poekelde Karei eigenlijk niet met die kluif-gasten? Met nukkige Nel had hij toch effetief nooit-niks gehad! En met Frans Leerlap, dat zakje zaagsel, juuste-ment nog minder. Oele... kon hém wat bommen!
Nel bekeek hem schuw alsof Zwarte Heuvel langs haar scheerde... en zij haar zakken dichtkneep. Zoo een olms merakel, die haar neus optrok voor pens- en longenafval! Tegenwoordig liet Nel Scheendert geen spatje of spogje
liollebof: baas. — Dalles: armoede. — Ilanden-olie: geld. — Knagelingen: ratten. — Olms merakel: daas schepsel. —