360
straaltje licht afsluiten en wegwerken. Middenin stond als een vreeselijke rattenval in het groot, een getralied-ijzeren kooi, en daar wierd hij ingesmakt en opgesloten. In die traliekooi zag hij een houten brits vaag opschemeren. In den winter, bij de snijdendste rilkoü, moest hij onder één vaal dun wolletje kruipen. Dat was alle verwarming. Hij lei te bibberen en te tandklapperen op de houten planken van de brits. Hier was alles zoo op naakt, ruw, hout, dag en nacht, in de stikkend-beklemmende kooi,... geen lucht, geen licht... Zijn lendenen kreukten geradbraakt van het liggen op het kaie hout, en hij kreunde soms van de hevige steekpijn in de half-gekneusde heupen, die hij kreeg bij iedere beweging. Eén keer slechts had hij onder opstandig verzet, voor het onmenschelijke spreken door de ventilatiebuis, nóg strenger straf opgeloopen. Toen wierd hij ״kromgesloten". Nooit kon Frans dit uur in zijn verder leven meer vergeten! Zijn polsen, van dikke kettingen omkneld, wierden aan zijn scheenbeenen vastgeklonken; en zoo kromgebukt, bleef hij aan het cachothek geketend. Tegen etenstijd maakten ze een hand van den gestrafte vrij. Deze mishandeling viel als een gruwel-gemeen-heid, een verbeestelijking van den mensch, als een martelende schande óver hem. Hij schuimbekte van woede en gif; hij gilde en kreet rauw en dol... tegen star-donkere luiken, muren en tralies op. Want niemand hóórde zelfs naar zijn woest-uitgekreten verdoemingen. Dit kromgesloten worden vernederde heel zijn menschelijken trots zoo ontzettend, dat hij in stuipen, tandenknarsend, schuimbekkend en razend, zich toeval op toeval bezorgde. Eenmaal weer bij, schonk deze slavenstraf Frans toch een wild-versterkend gevoel. Ze bracht smartelijke spanning in hem. Soms, onder het krom-bukken en het brandend-verlammende lendenpijngevoel, kon hij zich zelfs met woeste vreugde een zoet wijsje herinneren, dat hij vroeger ergens had gehoord. Hier, in het donker strafgeheim van het cachot, bleef hij alleen met zichzelf bezig in voelbare lijfsmart van zijn gewonde voeten en opgezwollen polsen; verloor hij zich niet meer zóó in den schor-
Wolletje: deken. —