347
schaamte waarmee de familie dit bedorven bloed van het geslacht overal verloochende. En toch, in de afmartelende eenzaamheid van zijn gegrendelde cel leefde hij in gedachten meer met ze saam, dan ooit toen hij vrij was en in de werkelijkheid ze had kunnen ontmoeten. Hij zag iederen nacht en iederen dag, — er was 's winters en in den laten herfst nauwelijks onderscheid tusschen de grijns- en schrik-donkerte van den nacht en het dreinende sluip-grauw van den dag, — de geel-doorrimpelde zorggezichten van zijn vader en droef-meewarige moeder. Hij zag de trotsche tronies van zijn zonde-looze broers en de in genade hem troostelijk-bedenkende, berustende gelaten zijner zusters. Hij zag wonderlijk-helder en scherp, de gezichten van alderlei bekenden bij hem thuis. Hij hoorde in overspannen, verhevigde aandacht, den verschillenden klank hunner stemmen; hij zag ze lachen, hij hoorde ze zingen en praten,... schuw over hem,... met schrik, rilling en meelij. Hij zag ze bijéén op Zaterdagavond en op Zondag, in de knus-gezellige, licht-helle voorkamer, en hij zag zijn brauwen-fronsend moedertje heimelijk-bang uitkijken voor het raam, turend, al maar turend naar een verte die er niet was... Naar hem ? Toch kroop over hun oogen een schaduw, een vreemde, omfloerste donkerte. En dan kwam juist in hem een allerschrikkelijkst snijdend en wee-hunkerend gevoel in de cel-stilte, als de gevangklok laat sloeg en de nagalm traag en trillend uitstierf aan het einde van den gangvleugel. Onmiddellijk sprong hij óp met bonzingen in het benauwde hart en rende hij in woede van zijn brits naar zijn cel-raampje. Dan sleepte hij zijn werkkrukje naar den muur onder de half-geribde ruitjes, zag hij duizelend door de tralie-beklemmingen heen, een brok lucht hoog-ijl boven het gevang. Plots overviel hem zulk een martelend benauwings-gevoel van het zich-ingekneld-weten tusschen de vier schemerdonkere, lage celmuren, met het vierkante vlakje lucht achter het roest-ijzeren buiten-hekwerk, dat hij kapot-van-binnen weer terugzonk, op den vloer zakte en een zoo oneindig-wreede, afpijnigende en krankzinnige droefnis door-