331
ondoorgrondelijke vervreemding. Want even daarna, tusschen twee stilten in, bracht de sombere en troostelooze onderstem van Frans Poort weer Mooie Karei het besef bij, dat Corry nooit en nimmer meer tot hem zou terugkeeren. Hij had haar weggejaagd in ״De Gele Ballon", en geslagen terwijl zij kroop aan zijn voeten. Hij had daarna op de liederlijkste manier met vrouwen en meisjes zich uitgeleefd; vrouwen en meiden, die op den Dijk en in de Jordaan haar hekelende belaagsters waren geweest. Hiermee juist wilde hij Corry tarten en krenken, bespotten en besmetten met laster. Hij had zich vergooid en afgegeven met het afval van de keien en hij had haar, de fiere, daarna in zijn hoon en in zijn verachting. door heel de Jordaan nog dieper en smadelijker naar beneden getrapt, blind voor haar ongeluk in ״De Turksche Wacht". Besefte hij dan niet dat voor eeuwig alles uit was tusschen hem en haar? Zij, — verklaarde Frans met een Zoo ontzettenden ernst dat Karei saamkromp, — zou nóóit, nóóit meer de geringste nadering dulden... Dat, dat vooral moest Karei het allereerst zijn knar inhameren. Hij had haar neergetrapt en door het slijk gesleurd,... al was het in min-naarspijn en onder gemartel van eigen liefde;... zij was vrij, geheel en al, zonder hem.
Karei huiverde onder dit vonnis in scheurende wroeging. Hij voelde den dreigenden doem en de schrikkelijke waarheid ervan. Karei wist dat Corry de vrouw niet was die .ach weer met zoete praatjes liet overkletsen. Hij kende haar onvermurwbaarheid, haar harden, wreeden, haar ontzettenden trots, waar alle menschelijke deernis op afstuitte. Karei wist dat zij behoorde tot de schepselen, die in hun trots, het beminnenswaardigste wat zij hadden vóór hun oogen liever Zouden zien slachten, dan door een soort van verteedering, een toegeven aan menschelijke zwakheid, zulk een wezen te redden uit doodsangst en vernietiging. Het genadelooze en onverzoenlijke van haar natuur, dat hij door zijn eigen min-achtelijk gedrag in haar tot het wreedste instinct had aangescherpt, weerde alle ij dele, vergiffenis-schenkende be-
Knar: hoofd. — Mooie Karei
21