318
— Hij leit as 'n pier hardstikke-dood... Poort leit!...
— Op 't luchtklappertje...
— Godallejesis!...
De Duitsche meid jammerde vreeselijk; al de eet- en slaap-kerels stoven wanhopend-opgejaagd dooréén en overrompelden elkaar in een dolle angst-opwinding.
Slechts afgesloofde Blauwrok scheen plots van een ijzige kalmte en ernstig als een doodgraver. Alleen kreeg zij hevig-blauwe aderzwellingen bij de slapen, maar met rustige kracht beval zij al de kostgangers, zich bedaard te houden en Frans voetje voor voetje naar zijn kamertje over te dragen.
— Wat donder en buskruit...
— Soo'n sirpent wil sterrefe as Sint-Andries op 't kruis,... vloekten wat knorrige slapers.
Maar alles geschiedde gelijk zij het wilde. Blauwrok en de Duitsche meid ontkleedden bewusteloozen Frans en leien hem dood-omzichtig, languit op zijn bed. Toén, met wonderlijke kloekheid en beheerschtheid, spoelde Blauwrok al het uitgestraald-vastklevend bloed van Poort's gezicht en luisterde zij naar zijn bedriegelijken hartslag.
Weer beval zij, kort-beslist, zonder eenige opgewondenheid, dat er een dokter moest worden geroepen.
— Dunkt me billijk, hè kreupele?... Doe maar 'n worp! Misschien kon Frans dadelijk naar het Gasthuis.
— Geef geluid fan je of ik sla je kruik in mekaar,... snauwde ze Daan Tol toe, die niet antwoorden kon van ontzetting om Karel's muntsmakken en Blauwrok's lachlooze tronie.
Mooie Karei was nergens meer te zien.
II.
Karei, uit zijn martelende vloekrazernij en hevige, zwelgende woede kortstondig tot lichte bezinning geraakt, was nadat hij Frans Poort, zijn liefde-ontroover, met zoo rauw geweld neergeslagen en bloedend toegetakeld had, in een soort wezenlooze verdwazing weggehold, de donkere straat
Luchtklappertje: bovenvertrekje. — Geel geluid: spreek. —Kruik: hoold. — Muntsmakken: hevig tegen de slapen sl»an. —