308
van Greet gemollefd, — had pas hevig geruzied met haar zus, om Karei en Corry.
— 't Had nie gehullepe!
Alie had Corry Scheendert een paar dagen geleden, 's avonds laat op de Ruyterkade zoo echt verliefd zien kuieren, vlak bij het dampend-donkere viaduct, met een gitzwarten, langen, knappen kerel. Zij had het zoo argeloos naar Greet uitgeflapt en die, met verheimelijkte en venijnige vreugde, wou het nieuwtje met alle geweld Karei verhanselen. Daar verzette Alie, beseffend hoe kervend en krenkend dit bericht voor hem zou zijn, zich wild tegen. Ze duchtte instinctief, dat het Oom Karei zou martelen en opjagen. Alie wou Karei niet kapot slaan, vooral niet in de opgewonden verbittering en verachting waarin hij nu slingerend leefde. Doch in Greet brandde een dubbelzinnig-jaloersch verlangen, een smachtend pressen, Mooie Karei dat verontrustende juist nti te zeggen.
Bij zijn binnenkomen was de schelle ruzie net uitgebluscht, doch in de verstugging en in de onwillig-nijdige houdingen der menschen dreigde een akelige stilte-stemming na.
Greet's bleek-fijn gezichtje, als bleek satijn, stond angstig׳ gespannen-strak. Toen Karei nu weer in wanhoop naar beneden stapte en Greet, — die een takje broeikasten-rosmarijn, door een Fransche paardrijdster haar gezonden, speelsch tusschen de fijne vingertjes van het blanke handje streelde, — stekelig en bijtend vroeg, waarom die deurkloppers boven allemaal stommetje tegen hem speelden, brak Greet inéén in hevige huilschokken los. En ze vertelde jammerend en benard, maar innerlijk trillend-angstig, den indruk haarfijn naspeurend van ieder harer woorden, waarom de ruzie begonnen was.
Van den eigenlijken ruigen en snerpenden twist hoorde Karei plots niets meer, maar het nieuws over Corry deed het bloed koud stollen in heel zijn lichaam; bracht een bange omkluistering van zijn hart. Hij strompelde neer op Teun's bedje. Het suizelde heet onder zijn hersen-
Gemollefd: gestolen. —