300
dat was niks meer; was geen droog brood meer mee te halen. Nou zocht hij 's avonds de donkere hoekjes op bij de Voor-en Achterburgwallen, tusschen de nachthuizen op Oudekerks-plein; ook wel op de Stadhouderskade en in het Woud. Als hij een fokken gooser zag aantippelen met een ketting op de borst, dan gaf hij dezen, onverwachts naar voren springend, een zoo hevigen slag op de maag, dat die sirool omtuimelde en in elkaar zakte. Dan gingen gauw ring, horloge en ketting óver in zijn zak. Stond zoo een kerel onder de hand op, dan schepte hij hem opnieuw, sloeg hem de oogen blind en liet hem bewusteloos achter, gekloft in de kou. De kip was voor Kauwbeitel alleen. Maar de recherche zat hem tegenwoordig overal achterna en er bleef geen leege straatsteen meer over om te slingen. Al acht maal was hij verhuisd, maar het gaf niets.
Een vaste vriend van Harmen was toen Jaap Wurghand. Wurghand leek bezeten door een knellende manie, een doodsangst voor groote en kleine, dichte en opene deuren. Hij vreesde alle deuren en alle flips. Hij raakte ze schier met zijn langen puntneus. Pas vijf jantjes had hij achter den rug. In de bajes haatte hij vooral, het gemeenschappelijke zitten. Als hij dronk dan wierd hij overvallen, altijd opnieuw, door een ijselijke beving in de handen en wilde hij al wat hem tegemoet liep wurgen. Alleen wanneer hij zwaar dronk dacht hij aan zijn vijanden en allen die hem afstootten. Dan wou hij tusschen zijn knuisten, als ploertendooders hard, den nek en den weeken strot van zijn belagers. Dan begon het in hem te gisten en te schroeien. Zijn trillende en breede wurghanden stonden gekromd klaar.
— Hou uw rede evetjes ... viel Akie grijnzend bij, met vlam-pupillen van haat-spot... As uwes veel drinkt voor meer as 'n ketippie... bint uws uwes ergste vijand... bint uwes 'n gammer, 'n jajemer,... mot uwes uws eiges maar eerst worrege op Jontef!
Rooie Piet biechtte dat hij gruwelijk bang was voor ziekte en dood.
Fok: rijk. — Kip: opbrengst-buit. — Slingen: rondkruipen. — Flips: kasten, schotten. — Ketippie: dubbeltje.— Gammer: ezel. — Jajemer: zwaar drinker. — JonteJ! Joodsche feestdag, —