294
zijn dakkies nog wat nauwer om zijn klavieren klemmen.
De massief-hooge Chatwood stond dreigend-donker in een hoek en onder het vale licht van de eene kantoorlamp blonken tartend de glimmend-koperen deurkrukken. Om Frans' mond sneden beverige groeven. Een duizel beving hem bij de gedachte dat zij, drie kereltjes, door zulk een monsterachtige massa staal, binnen- en buitenwaarts gegrendeld, moesten heenboren, ze op verschillende hoogten sardineeren en stuk-scheuren aan den achterkant. Doch inéén besefte hij, dat de jongens onkedin, niets mochten merken van zijn schrik en ontzetting. Zacht als muizen schuifelden zij naar de spinoos. Met een uiterste hevigheid van kreunende krachtsinspanning gelukte het de mannetjes, op het gladde, zuigende zeil eindelijk de pletzware Chatwood zóó te slidderen en te draaien, dat de achterzijde pal voor de hard-stalen boorpunt omzwikte. Onder het langzame indringen van de boor, de el-lange groentebus-opener, door Harmen en Daan met schouders en schonken aangedrukt en door Frans traag-rustig ingewrongen, stonden zij daar in het kille aangrijnzen van het nachtelijk vertrek, hevig naar lucht hijgend en vergramd, als zweetende zwoegers gekromd en saamgedoken in het schemerige licht. Het boorgeluid zoog door de stilte als het zacht-scherpe nasissen van locomotief-stoom. Toen eindelijk d'achterwand was doorgeboord, voelde Frans vreugde-rillingen door heel zijn lichaam. Koelzinnig en meedoogenloos keurde hij het werk en even beval hij uit te blazen. Er was toch geen spannender roof dan de tiejeiskraak, zuchtte hij diep. Maar nou moest het allerzwaarste bavianen nog pas beginnen.
Na een pooze schroefden Daan en Harmen het stuk ijzer vast aan een gasbuis die als hefboom ging werken. Met ruw geweld stootten zij den vlijmkantigen lepel in het pas-geboorde gat dat zij al sterker uitwrongen. In het halfduister verplaatsten en grepen telkens krampend-wringende handen het einde van den zweetenden hefboom. Zij duwden en rukten tezaam en bogen zich naar elkaar toe soms, alsof zij over een rekstok hingen te slingeren. Frans zag ze in
Dakkies: handschoenen, bij inbraak altijd gebruikt. —Sardineeren: openscheuren. — Onkedin: door onoprechtheid. — Spinoos: brand; kast. — Tiejeiskraak: brandkast-inbraak. — Bavianen: hard werken.—