279
doorstaan en sombere dreiggedachten aan wraak begonnen weer in hem saam te zweren. Karei kon zich geen oogenblik meer rustig bij zijn vischnegocie neerzetten. Tot heden toe was hij altijd om halfvijf op de vischmarkt present geweest. Nu ronkte hij nog urenlang na in zijn broeisch bed. Hij wou niet op en verloochende al zijn belangen. Hij poogde zichzelf huichelend te beliegen en zijn eigen ergernis-gevoelens over zijn traagheid, op andere gebeurtenissen over te gooien. De Afslager, een vriend van Karei, keek hem met ontzette oogen na. Zoo stil-verblind en baloorig, week en zwak, had hij Mooie Karei nog nimmer gezien. De Urkertjes en Volen-dammertjes wisten niet meer wat zij aan den barschen en nukkigen Burk hadden. Op de Lindengracht, tusschen zijn kameraden, wierd Karei begekt. Als zij al lang los waren, zat hij nog met halfvolle bakken. In zijn vent-roep was geen tier, geen leven meer. Norsch, ingezonken en lusteloos stond hij voor zijn stal en als het niet liep, dan ging hij onbeschaamd in de duiven-kroeg keilertjes naar binnen slaan. Zoo had de buurt Mooie Karei nog nooit zien uitpakken,... vroég dronken en zwaaien op gewone werkdagen! Zij smoesden en poekelden, de kameraden, de concurrenten en de vijanden.
Blinde Janes spotte:
— Neim 'n bad bij Jonker,... 13 je uitstaume... ikke sel je hemp mit blauwe strepe ofergooie,... tut an je toone... mag je bikke... 't oferschot fan de kaserne... maar... je mot drie dage deurslape...
Van alles vermoedden zij een scheutje. Mooie Karei was zielsziek; hij was melankeliek in zijn verdrietelijkheid. Kwamen zij hem té na met loene gebbetjes, dan stoof hij op als een razende en dreigde met zijn vuisten. Hij liep slordig in de kleeren en hij verwaarloosde zijn heele wezen. Niemand mocht hem meer een stroo in den weg leggen of hij ranselde erop. Dan bleef hij stil, stom, in verwarrende beschaming en suf tusschen de dooreen-krioelende menschen-massa der markten.
In zichzelf mijmerde hij steeds: zou hij Corry eens haar-
Keilertjes: borrels. — Poekelen: spreken. — Loene gebbetjes: valsche pretjes. —